Vrijdagmiddag om kwart over drie gaat de bel. Weekend. In
mijn ogen altijd het beste moment van naar school gaan… weer naar huis gaan. 10
minuten op de fiets en dan lekker spelen met vriendjes en vriendinnetjes. En
natuurlijk even naar opa en oma.
Mijn opa en oma wonen in hetzelfde huis als waar wij wonen,
dus ik zie ze elke dag. En op vrijdagmiddag wordt altijd even met opa overlegd
hoe laat we zaterdagmorgen naar de echte bakker in het dorpje naast ons gaan. Er
wordt genoteerd wie in de familie hoeveel brood, bolletjes, croissantjes
of gebak nodig heeft. Opa heeft op vrijdagmiddag altijd een heel lijstje klaar
liggen, die hij dan zaterdagmorgen mee neemt naar de echte bakker in het dorp verderop.
We vertrekken om 9 uur en ik mag bijna altijd mee. Ik heb zo mijn eigen ‘taken’. Ik draag de grote boodschappentas en zet een grote doos achter in de auto. Hier kunnen we straks alle broden in pakken. Op zaterdagmorgen is het altijd druk bij de bakker. Maar het is dan ook een goede en echte bakker waar zo ongeveer heel het dorp haar brood vandaan tovert. Achter de toonbank staat de mevrouw van de bakkerswinkel. Achter haar liggen allerlei soorten broden; kleine en grote, donkere en lichte, met pitjes en zonder pitjes. Voor haar in de vitrine liggen harde broodjes, taartjes en petit fours. En dan liggen er nog krentenbroden, suikerbroden en pakjes roggebrood achter mij in de winkel. Als wij aan de beurt zijn begint opa met het voorlezen van zijn lijstje. De mevrouw die ons helpt pakt, snijdt en zoekt al onze spullen op het lijstje bij elkaar. Wat zij op de toonbank legt, pak ik in de tas of in de doos zodat opa verder kan met het aanwijzen van de spullen op zijn lijstje. Zodra hij heeft betaald komt het beste moment van meegaan met opa naar de bakker: je krijgt een stukje van een wit bolletje, voor het ‘helpen’. En gelukkig dat je er mee bent. De zaterdag kan niet meer stuk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten